Psalms 141

1) haast U tot

Te weten, te komen, dat is, kom haastelijk tot mijne hulp.

2) mijn stem ter

Dat is, mijn gebed: gelijk in Ps. 141:2.

Ps 141.2
3) Mijn gebed

Hij wil zeggen: Mijn gebed zij U zo aangenaam als het reukwerk en offeranden, die men U [achtervolgens de inzetting der wet] offert.

4) reukwerk voor

Te weten, dat gerookt werd op het reukaltaar in den tabernakel; Exod. 30:7,8,34.

Ex 30.7,8,34

5) de opheffing

Dat is, mijn gebed, hetwelk ik doe met opgeheven handen, of psalmen, gelijk er in het Hebr. staat; omdat men dikwijls in grote devotie of aandacht des gebeds de open handen of palmen naar den hemel toe verheft, als wensende den zegen Gods te ontvangen. Verg. Job 11:13, en Ps. 44:21, en Ps. 63:5, en Ps. 88:10; en Klaagl. 2:19, en Klaagl. 3:41. Zie ook 1 Kon. 8:22, en Ps. 28:2.

Job 11.13 Ps 44.20 63.4 88.9 La 2.19 3.41 1Ki 8.22 Ps 28.2

6) het avondoffer.

Dat is, hetwelk alle avonden placht geofferd te worden. Zie Exod. 29:39,40,41,42; Num. 28:2,3,4,5,6,7,8.

Ex 29.39,40,41,42 Nu 28.2,3,4,5,6,7,8
7) zet een wacht

Te weten, opdat daar niets onbetamelijks uit ga; dat ik tegen U niet murmurere en dezen mijn angst en benauwdheid, die mij mijne vijanden door hun harde vervolgingen aandoen.

8) behoed de deur

Of, een hoede aan, enz.

9) Neig mijn hart

Te weten, door den satan, of mijn eigen verdorven natuur. Want eigenlijk te spreken verzoekt God niemand ten kwade; Jak. 1;13,14; 1 Cor. 7:5; maar wel de satan; 1 Kron. 21:1; verg. met 2 Sam. 24:1. Alzo ook Matth. 6:13.

1Co 7.5 1Ch 21.1 2Sa 24.1 Mt 6.13

10) handel

Of, stukken, daden, vonden, praktijken, verzinselen, gelijk Deut. 22:14,17.

De 22.14,17

11) in goddeloosheid

Of, goddelooslijk.

12) met mannen, die

Dat is, met de hooggeachte lieden.

13) dat ik niet ete

Dat is, dat ik mij niet late verlokken of verleiden door de wellusten en goede dagen, die zij genieten, om die mede te mogen deelachtig worden.

14) sla mij,

Het Hebr. woord betekent eigenlijk hameren; dat is, met hamers slaan of kloppen, Richt. 5:26; Ps. 74:6. het betekent ook zoveel als iemand ernstiglijk vermanen; Spreuk. 23:35.

Jud 5.26 Ps 74.6 Pr 23.35

15) weldadigheid zijn;

Of, goedertierenheid, vrienschap, beleefdheid. De zin is: Ik zal de bestraffing van een rechtvaardige voor ene weldaad houden, dewijl het uit goede mening en tot mijn best is geschied. Zie en verg. hiermede Spreuk. 9:8, en Spreuk. 25:12, en Spreuk. 27:6, en Spreuk. 28:23; Zach. 13:6.

Pr 9.8 25.12 27.6 28.23 Zec 13.6

16) het zal olie

Dat is, zeer kostelijke olie. Alzo worden Exod. 30:23 de voortreffelijkste en voornaamste specerijen genoemd hoofdspecerijen; doch het kan hier ook wel in zijn eigen betekenis gehouden worden, te weten, voor olie, waar men het hoofd mede zalft. Verg. Ps. 23:5.

Ex 30.23 Ps 23.5

17) het

Te weten, slaan en bestraffen, het overgieten met deze olie. Hetwelk alles mij niet alleen niet zal kwetsen, maar mij zo aangenaam en nuttig zijn als een kostelijke olie.

18) zal mijn hoofd

Of, hij breke die niet af [op] mijn hoofd. De zin is, Hij bestaffe mij maar vrijmoediglijk, zonder schroom of ophouden. Want ofschoon hij voortvaart mij te bestraffen, zo zal ik niet nalaten voor hem te bidden in zijn tegenspoed.

19) Hun rechters

Dit schijnt te zien op de historie 1 Sam. 26:13,24,25, waar David Saul en zijne officieren in zijne macht hebbende, hen nochtans verschoond heeft, en daarna met lieflijke redenen hen van zijne onschuld heeft overtuigd. Anders: Als hunne rechters aan de zijde der steenrotsen afgestort [dat is, jammerlijk omgekomen] zijn, dan zal men horen dat mijne redenen aangenaam zijn.

1Sa 26.13,24,25

20) aan de

Of, over.

21) aan de zijde

Hebr. de handen.

22) aangenaam waren.

Of, zoet, lieflijk, niemand kwetesende, en derhalve waardig om aangenoemn te worden. Of, [gelijk sommigen] men zal vernemen, dat mijne gebeden voor de vromen gedaan, in hunne ellende, bij God aangenaam en van Hem verhoord zijn. Dit zesde vers kan ook aldus overgezet en verklaard worden: Hunne regeerders laten zich neder aan de zijde der rotsstenen: hoewel zij mijne redenen gehoord hebben, dat zij lieflijk zijn; dat is, zij loeren op mij en op mijn volk, als wij ons verbergen in de rotsstenen, niettegenstaande zij mij vriendelijke en bescheiden woorden gehoord hebben. Zie 1 Sam. 23:26, en 1 Sam. 24:3; idem 2 Sam. 24:10, en 2 Sam. 26:3.

1Sa 23.26 24.2 2Sa 24.10
23) Onze

Te weten, mijne en van mijne krijgslieden.

24) beenderen zijn

De zin is: Het is met mij en mijn volk schier geheel gedaan, zodat wij als van elkander gehouwen en gekloofd zijn, ja als een hoop dode beenderen schijnen geworden te zijn, die men in de aarde gaat steken.

25) gelijk of iemand

Of, gelijk wanneer iemand [hout] hakte en kloofde tegen de aarde; dat is, hetwelk op de aarde ligt, en waarvan de spaanders hier en daar verspreid worden. Anders: gelijk als die het land [of aardrijk] snijdende klieft; te weten, met den ploeg [zo] zijn verdeeld onze beenderen, naar den mond van het graf [of de hel] toe.

26) ontbloot

Te weten, van uw hulp en bijstand.

27) mijn ziel niet.

Dat is, mijn leven, of mij.

28) voor het geweld

Hebr. voor de handen des striks. Zie Job 5:20.

Job 5.20
29) elk in

Dat is, elk in het garen, dat zij mij en den mijnen gespannen of gelegd hebben.

30) zijn garen vallen,

Te weten, zijn eigen, of God.

31) ik zal zijn voorbijgegaan.

Versta, ik en die bij mij zijn. Of, ik, met uwe gunst vergezelschapt zijnde. Of, totdat ik geheellijk passere; dat is, het gevaar ontkomen ben.

Copyright information for DutKant